vrijdag 12 april 2013

Nomaia

Het wateroppervlakte was spiegelglad en dat klopte ook wel want het was windstil om haar heen. Ze strekte haar zijdepapieren vleugels naar achteren en tuurde nog even tevreden in de verte. De helder blauwe lucht vertoonde enkele witte wolken. Op haar eigen ademhaling na was het muisstil. Haar lange tenen bogen zich naar beneden over de rand richting het water en heel even tipte ze met haar puntige nagels het water aan. Met evenzo lange vingers kamde ze door haar fijne rode krullen. Op het moment dat ze zich om wilde draaien en naar het bos terug wilde vliegen hoorde ze een zacht geborrel. Verbaasd keek ze. Kleine belletjes stegen van onder water naar boven, in steeds grotere snelheid. Nomaia deinsde iets naar achteren. Haar spichtige witte gezicht vertrok, haar schuine heldergroene ogen werden waaks. Haar rug verstrakte, haar spieren spanden. Ze week nog wat verder van het water weg, klaar om haar papieren vleugels uit te slaan en te vluchten. 

Maar ze was niet klaar genoeg.
Met een onmogelijke snelheid, rapper dan de vleugels van Nomaia zich konden uitklappen, steeg er een immens grote kop op uit het water. De kleine kraalogen van de gruwelijk mooie draak keken snel van links naar rechts, zagen het elfje en de kop nam een snelle duik. Nomaia had geen schijn van kans. De verslindende tanden hadden haar te pakken voordat ze het wist. En verslonden, kraakten en smakten.
De draak likte met zijn gespleten tong gretig zijn kille bek af. Zijn ogen zochten en tuurden alweer naar een nieuwe prooi maar niets dan stilte trof hij aan.
Hij gromde en grauwde naar niets in het bijzonder. En toen zakte hij langzaam weer onder water en het oppervlakte sloot zich boven zijn kop, de belletjes kwamen en gingen, waarop er daarna geen rimpeling meer was te zien, alsof de draak er nooit was geweest. 


© Anke Portenge

Geen opmerkingen:

Een reactie posten