vrijdag 1 februari 2013

Huisje 20 (Thriller)

15 juni

Maggie zat op het terras van haar vakantiehuis en keek op van haar boek. 
Ze was gisteren geland op het vliegveld ‘Merignac’ van Bordeaux en had zich met een taxi naar de golf van Biskaje laten brengen. Huisje 20 lag ideaal. Van waar ze zat, kon ze het strand oplopen en het uitzicht was formidabel. Het lag wel afgelegen maar daarom ook het dichtst bij zee.
De zeewind aaide zacht langs haar gezicht. Ze had een heerlijke tijd in het vooruitzicht en wilde daar van genieten: lekker lezen, wandelen en uitrusten! Maar nu kon ze zich niet concentreren op het lezen want de meeuwen krijsten en de zee ruiste aanlokkelijk, dus legde ze het boek weg. Het liep al tegen de avond en haar maag knorde. Ze rekte zich met gesloten ogen uit en snoof de zeewind in zich op.
Ze bedacht hoe heerlijk het hier was in het voorseizoen, geen massa mensen die het strand bevolkten, tot ze opeens in de verte een man zag aankomen. Een verlate wandelaar, dacht ze en wendde zich af. In de keuken besmeerde ze twee petit pain met honing, legde er dunne plakken brie op en als laatste rucolasla met gebroken walnoten. Wat later liet ze zich weer tevreden in haar stoel op de veranda zakken.
Even tuurde ze over het strand maar er was niemand meer te bekennen. Toen ze haar glas op tafel wilde zetten en aan een broodje wilde beginnen, hoorde ze voetstappen op het hout. Verbaasd keek ze op. Daar stond de man die ze in de verte had gezien. Hij droeg een zwarte hoed en ondanks de schemer een zonnebril. Zijn huid zag er glad, week en bleek uit. Maggie was met stomheid geslagen. Ze wilde uit haar stoel opveren, instinctief wist ze dat deze man niet voor de gezelligheid kwam. Maar het ging zo snel. Voordat ze iets kon doen of zeggen dook hij op haar af en greep haar beet. Het wijnglas en het bord vlogen uit haar handen en kletterden op het terras. Maggie schreeuwde maar een hand omklemde hard haar mond en ze werd door de schuifpui het huisje in geduwd.
          Even was ze los en direct probeerde ze op handen en voeten de kamer door te vluchten. Ze zette het weer op een schreeuwen, haar hart bonkte, het suisde in haar oren, in de verte hoorde ze de schuifpui dichtgetrokken worden. Ze was bijna aan de andere kant van de kamer gekomen toen ze een hand in haar haren voelde. Een helse pijn deed haar krimpen, ze krijste en sloeg wild om zich heen maar haar verzet koste de man geen moeite. Hij greep haar polsen en bond ze op haar rug aan elkaar met een tie rap. Daarna liet hij haar weer even los om de gordijnen dicht te schuiven en een lamp aan te doen. 
         Direct viel Maggie hem aan en schopte uit alle macht. Maar het deerde hem niet. Hij haalde langzaam een stuk plastic onder zijn kleding vandaan en spreidde het uit over de bank zonder zijn ogen van haar af te wenden. Zonder moeite hield hij Maggie van zich af. Haar blote voeten waren niet bestand tegen zijn sterke benen en ze gloeiden van pijn. 
         De man leek klaar, glimlachte traag en focuste zich weer volledig op haar. Bevend en zwetend van angst keek Maggie hem aan. ‘Pourquoi?’ fluisterde ze met trillende lippen. Hij omvatte haar hals en sleurde haar op de bank. Ze vocht, kronkelde en spartelde maar haar verzet deerde hem niet. Hij hield haar in bedwang met zijn onderlichaam en toen voelde ze dat hij haar hals even losliet.
Maggie ademde diep in, blij dat haar nek van die verstikkende greep was verlost. Toen zag ze tot haar ontzetting iets blinken in zijn hand. Het was een mes! Met ogen troebel van angst en tranen keek ze hem aan. Ze schudde haar hoofd, draaide haar gezicht van hem weg. Met zijn vrije hand hield hij haar gezicht vlakbij het zijne, hun ogen ontmoetten elkaar. De hare gekweld, de zijne triomfantelijk.
Angstige ontreddering was wat ze voelde. Haar laatste gevoel. Met één snelle harde haal sneed hij haar keel door. Maggies ademhaling werd direct rochelend. Bloed gutste als een waterval uit de wond en lekte op het plastic. Haar adem stopte eerder dan haar gedachten. Oh God, dacht ze, wat heb ik verkeerd gedaan? De man vervaagde en zijn beeld verdween toen ze in de eeuwige staat van levenloosheid belandde.

De moordenaar bekeek de dode vrouw op de bank. Haar donkere haren lagen uitgespreid terwijl het bloed uit de gapende snee liep. Nom de Dieu, zoveel bloed! De warme vloeistof druppelde bijna op de grond en hij hield een rand van het plastic omhoog om dit tegen te gaan.
De moordenaar had haar al opgemerkt vanaf het moment dat ze uit de taxi was gestapt. In het voorseizoen kwamen hier regelmatig vrouwen op vakantie, alleen. Ze waren zo’n fijn doelwit. In deze streek van Frankrijk was ze zijn derde geweest en alles was makkelijk gegaan. Hij leerde snel van zijn fouten, het ging elke keer beter. Hij voelde zich fantastisch maar dwong zich tot concentratie. Straks was het pikkedonker buiten en zou hij haar naar zee dragen en laten verdwijnen. Hij zou haar spullen bij elkaar zoeken en er achter aan gooien.
De man deed de lamp uit en schoof de gordijnen open. In de schemering speurde hij de omgeving af. Niemand te zien. Alleen de zee, het lege strand en de onbewoonde vakantiehuisjes verderop.
Zijn favoriete vrouwen kwamen uit het buitenland, kwetsbaar, moe, uitgeblust. Familie en vrienden lieten hen in het begin vaak met rust. Pas als ze na een week nog niets hadden gehoord, begonnen ze zich zorgen te maken en dan belden ze met de verhuurder, Monsieur Maigret.  Maar Maigret had geen idee! Die had vaak het vakantiehuisje leeg aangetroffen en aan de eerstvolgende doorverhuurd. Maigret est un idiot! Hij voelde zich briljant. Hij wàs briljant en hij tuurde lang naar zichzelf in de spiegel die naast de schuifpui hing. Zijn hart klopte van opwinding bij het zien van zijn heerlijke gladde gezicht. Hij hield het zo glad als de huid van een meisje. Dat had hij het liefst. Hij opende de schuifdeuren en zag het lege wijnglas in grof gruis op het terras liggen. Merde! Hij bukte om de grootste stukken op te pakken.
Later zocht hij in de keuken naar een stoffer en blik maar veel glas zat te diep tussen de kieren van het hout. Hij mompelde verwensingen en ergerde zich aan zijn domme fout. Waarom had hij niet gewacht tot ze alles op tafel had gezet. Maar ik kon niet wachten, dacht hij. Dan had hij nu de ellende van al dat glas niet gehad. Ik wilde haar gewoon meteen hebben. Hij zag de broodjes, de brie, de sla en walnoten verspreid liggen. Het bord lag in drie stukken.
Hij gooide alles in de vuilnisbak die in de keuken stond en trok de zak eruit waarbij hij goed oplette dat de scherven geen gaten maakten. Zijn ogen gleden naar de vrouw op de bank; een prachtige vrouw: mooi lichaam, schitterend haar en een fijn gezichtje. Toen ze in de Carrefour had gelopen en boodschappen had gedaan had hij goed geobserveerd hoe vrouwelijk ze liep, hoe ze met haar heupen wiegde, hij zou het thuis goed oefenen.
Want het ging hem niet om de seks, hij had geen verlangens daarnaar, met geen enkele vrouw eigenlijk. Hij genoot met volle teugen van hun zwakten om ze vervolgens te vermoorden, hen ongestraft de keel door te snijden en ze te laten huilen en kermen van ellende. Hij voelde zich daar zo machtig bij, het streelde gewoon zijn ego. Hun smekende ogen hangend aan de mijne, dacht hij zuchtend. Hij had graag zelf een vrouw willen zijn. Hij zou hen hebben afgetroefd in schoonheid!
Heel zachtjes neuriënd ruimde hij verder het terras op. Even later legde hij de handdoek uit de keuken op het bloed dat zich vooral rond de hals en het hoofd van de vrouw verzameld had. De doek zoog zich vol. Alles was netjes op het plastic gebleven en hij trok het om haar heen. De handdoek liet hij zitten. Het plastic was groot genoeg, dat was het altijd. Hij zocht kleine vrouwtjes uit, soepele, tengere lichtgewichten, als deze. Hij rolde haar erin en bond het plastic op diverse plaatsen heel strak vast. Toen legde hij haar op de grond voor de schuifpui. Opnieuw speurde hij met zijn zaklamp de bank en de grond af naar bloed. Niets gemorst.
Hij glimlachte.  Alles verliep volgens plan. Hij zocht naar haar persoonlijke bezittingen, zag haar horloge en sleutels op een kastje liggen. Alles verdween in zijn jaszak. In de slaapkamer zag hij een half uitgepakte weekendtas staan en propte al haar kleren, toiletspullen, schoenen en veel boeken erin terug. Hij liep naar het terras en inmiddels was het pikkedonker buiten. Ik moet nog wachten, heel even maar, besefte hij.
Haar weekendtas stond klaar naast haar lichaam. Hij keek voor het laatst onder een stoel. Nog meer boeken! Jésus, ze had de hele bibliotheek mee…
Eindelijk werd het twaalf uur op zijn horloge, tijd om afscheid te nemen. Hij tilde het plastic pakket op, ze was zwaarder dan hij had gedacht.
Het gewicht wendde nooit, vond hij. Voetje voor voetje schuifelde hij met de dode vrouw langs de branding van de zee tot hij bij een hoge rotswand kwam. Ik mag niet gezien worden! Hij klauterde via een oud uitgesleten pad omhoog, zwoegend de bundel achter zich aan trekkend.
Toen stond hij op de punt van zijn favoriete rots. Hij hijgde en zweette overdadig en staarde over de rand naar de zee die met ritmische bewegingen tegen de rotswand beukte. Witte schuimkoppen bulderden en gleden vervolgens terug. De man genoot van de macht van de zee. Hij voelde zich in gedachten één met het water. Toen de golf weer brulde rolde hij haar over de rotsrand, twintig meter de diepte in. Met een doffe plons verdween ze onder de wateroppervlakte. Hij bleef lang staan om te kijken en voelde opgewonden kriebels in zijn kruis. Ik moet de weekendtas ophalen, nu!
Hij draaide zich abrupt om en holde terug. Daar luisterde hij of hij vreemde geluiden hoorde maar er was niets anders dan de branding en de wind. De tas woog nog zwaarder dan de vrouw. Merde! Die verdraaide boeken. Hijgend stond hij even later weer op de rots en duwde de zware vracht naar beneden. Vervolgens spoedde de moordenaar zich weer terug, hij wilde nu gewoon verdwijnen in de duisternis en genieten van zichzelf. Daar ben ik wel aan toe, dacht hij.
In het huisje was niets dat nog aan de vrouw herinnerde. Hij grinnikte en greep de vuilniszak om ook die te lozen. Wat was hij toch goed. Mon Dieu het was beter gegaan dan ooit. Het huisje was weer klaar voor de volgende bewoner. Hij knipoogde tegen zichzelf in de spiegel die naast de schuifpui hing. Lekker ding!  
Als laatste legde hij de sleutel van het huisje op de tafel, glipte naar buiten en verdween.  

1 juli

Iris betaalde de taxichauffeur en sjorde haar koffer uit de achterbak. Ze keek de taxi na voordat ze zich omdraaide en opeens oog in oog stond met de golf van Biskaje. De zon deed het water glinsteren en ze dwong zichzelf in beweging te komen omdat ze nu het liefst ter plekke op de grond was gezakt om uit te rusten. Wat een reis! Eerst had ze de bus gemist, toen vertraging op Schiphol en op het vliegveld van Bordeaux had ze twee uur gewacht op haar koffer. Maar ze was er. Nu haar zus Magnolia vinden.
Ze zeulde de koffer met zich mee op zoek naar de woning van monsieur Maigret van wie ze het vakantiehuisje had gehuurd.
‘Rue de la Fontainne’ had hij haar gemaild. Vlakbij de fontein in het dorpscentrum. Ze belde aan bij nummer 11 en een kleine Fransman deed open. “Oui?” Vragend keek hij haar aan. In haar beste Frans vertelde ze hem haar naam.  
De man knikte en zocht in een lade tussen vele sets gelabelde sleutels. Terwijl hij zocht zag Iris een groot boek op het kastje liggen. De agenda voor het nieuwe zomerseizoen! Het lag open en ze zag haar naam staan. Ze schrok op toen ze een sleutel in haar handen gedrukt kreeg met de mededeling: “Trois cents euro, s’il vous plaît.” Iris betaalde de gevraagde driehonderd euro en vroeg aarzelend of er twee weken geleden een ander Nederlands meisje een huisje had gehuurd. Voor tien dagen. En of hij wist waar dat meisje nu was?
Je ne sais pas.” antwoordde Maigret aarzelend. Hij wist wel op wie ze doelde, ja dat knappe Nederlands meisje. Twee dagen was ze maar gebleven en toen opeens vertrokken. Ze had volledig betaald dus nee, hij begreep niet waarom ze eerder was weggegaan en nee, hij wist niet waar naar toe.
Iris kon de uitleg van de Fransman met moeite begrijpen.
“Kan ik misschien hetzelfde huisje krijgen want dat meisje is mijn zus!” vroeg ze dringend, “Weet u zeker dat ze niet nog even terug is geweest in het huisje?”
De kleine Fransman schudde snel zijn hoofd. “Mais non! Na haar onverwachte vertrek heb ik nog een paar dagen gewacht of ze misschien terug kwam. Maar omdat al haar spullen weg waren heb ik het huisje opnieuw verhuurd toen een Belgisch echtpaar zich aandiende.” Hij keek Iris met een verontschuldigende blik aan en wisselde de bos sleutels met haar om. “Het gaat om huisje nummer 20, de verste,” zei hij.
Iris wilde hem nog wat vragen maar besloot eerst het vakantiehuis te bekijken. Ze bedankte hem, “Merci beaucoup!”en ging op weg.  

Het was er fris en schoon. Een kleurige bank, twee bijpassende stoelen en een salontafel van blank hout stonden in de kleine woonkamer. De open keuken had een houten aanrechtblad, koffiezetapparaat, koelkast en fornuis. Iris zag niets vreemds. Het leek wel alsof haar zus hier nooit was geweest. Iris zuchtte en zette haar koffer in de slaapkamer waar twee losse bedden stonden. Ze nam een korte douche, trok luchtige schone kleren aan en schoot in een paar makkelijke slippertjes. Zo, nu eerst koffie!

Die avond stond de moordenaar op de rotspunt en keek naar het licht dat door de gordijnen van huisje 20 scheen.
Zijn heerszucht was groot. Hij had moeite om zich in de hand te houden, veel moeite. Na het meisje was er een echtpaar in het huisje gekomen. Misschien wel goed ook, hij moest nu al oppassen dat zijn doen en laten niet opviel.. Zijn verstand had hem gezegd verder te reizen, naar een ander departement. Maar dit vakantiehuisje lag zo gunstig. Ver van de andere huisjes, dichtbij de zee en rotsen…
En hij merkte dat hij steeds frequenter wilde bezitten, hij vond het zijn goed recht. Het maakte hem gelukkig. En dus kon hij zijn geluk niet op vandaag. Opnieuw was er een jonge vrouw in zijn favoriete huisje getrokken. Comment était-il possible? Hoe was het mogelijk?
Dat opwindende, gekmakende gevoel stroomde door zijn lijf. Hij zag haar schaduw achter het gordijn heen en weer lopen. Hij voelde twijfels. Nee, het kon best. Nog meer twijfels. Hij sloeg zichzelf hard in zijn gezicht. Hij wilde eraan toe geven. Hij hield zo verschrikkelijk van zichzelf dat hij zich dat gevoel enorm gunde. Te gevaarlijk, chéri! mompelde hij tegen zichzelf. Nee, het moest, het kon, hij wilde het! Te gevaarlijk, het was veel te kort op elkaar, het zou opvallen, kweelde zijn eigen stem weer in zijn oor.
De moordenaar liet zich achterover op de harde rots zakken. Het gesteente prikte in zijn rug. Hij keek naar de sterren die flonkerden als nooit tevoren. Ik kan het toch ook niet helpen dat ik het zo nodig heb? huilde hij zijn gezicht nat.

2 juli

De volgende morgen zat Iris op het terras en keek naar de zee. De golven ruisten. Had haar zus dit ook gedaan? De zon scheen al scherp en ze wilde haar zonnebril opzetten maar deze gleed uit haar hand en belandde met een klap op de houten vloer.
Iris onderdrukte een vloek en hurkte om hem op te rapen. Op dat moment zag ze iets. Verbaasd tuurde ze tussen de vloerdelen.
Ze zag kleine dunne stukjes glas, tussen de kieren, niet eruit te krijgen maar wel zichtbaar. Iedereen laat wel eens een glas vallen, binnen of buiten, toch? Het hoefde niets te betekenen. Ze zette haar zonnebril op, ging zitten en dacht na.

Later die middag klopte ze op de deur van monsieur Maigret. De deur zat niet in het slot en zwaaide open. Er was niemand te bekennen. Aarzelend glipte ze naar binnen. Haar hart klopte snel. Al zolang had ze niets van Maggie gehoord! Ze had vooral de laatste dagen voordat ze had besloten naar Frankrijk af te reizen, in de zorgen gezeten. Het was fijn om nu tenminste iets te doen.
Ze keek de gang in en hield de voordeur op een kier. Haar blik stuitte op de agenda en ze opende hem. Van januari tot en met mei was er weinig in geschreven. Begin juni waren de eerste gasten genoteerd. Haar vinger volgde de data en toen zag ze het.
15 juni… Huisje 20: Magnolia de Jager,  Den Haag, Nederland, vertrek 24 juni. Even later zag ze andere namen staan: Bernard en Claire Butille, Brussel, België, aankomst 20 juni, vertrek 28 juni. Midden in de vakantie van haar zus was het huisje dus inderdaad opnieuw verhuurd.
         Ze zag haar eigen naam: 1 juli: Huisje 12… Iris de Jager, Den Haag, Nederland, vertrek 7 juli. Maggie was blijkbaar op 17 juni verdwenen. Ze bladerde verder in het boek maar vond niets bijzonders.
Iris wist niet precies waar ze naar zocht maar liet haar hand via het laadje met de sleutels naar het laatje daaronder glijden. Ze vond de agenda van het jaar daarvoor. Ze keek erin en zag eerst weer de onbeschreven bladzijden vanaf januari.  Bij juni aankomend kon ze haar ogen niet geloven:  2 juni…Huisje 20: Rose-Anna Harrison, Liverpool, Engeland, vertrek 8 juni. En op dezelfde wijze had monsieur Maigret middenin de vakantie van dat meisje huisje 20 doorverhuurd aan anderen. Rose-Anna was dus ook eerder weggegaan! Bizar!
Op dat moment klapte er in de gang een deur open en dicht. Iris schrok zich kapot. Ze sloot met een even zo harde klap de oude agenda. Toen keek ze op met warme wangen, recht in de boze ogen van de kleine Fransman. “Que faites-vous ici?” Wat doet u hier? galmde hij door de hal. Iris verstijfde. Ze probeerde het uit te leggen maar de Fransman had geen oren voor haar. Dus liet ze de kleine Fransman uittieren. Toen ze de kans kreeg schreeuwde ze boos: “Wat is er gebeurd met Rose-Anna Harrison?” Het gezicht van de Fransman werd grauw.
“Rose-Anna Harisson,” herhaalde hij fluisterend en zijn ogen draaiden weg. “Cette jeune fille.” Dat jonge meisje.
Iris liep op Maigret af en greep hem vast. “Wat is er met haar gebeurd? En met mijn zus?” Ze was in alle staten, haar geduld raakte op, ze wilde haar zus vinden, meer niet. Maigret keek haar verdrietig aan. “Rose-Anna kwam ook in juni, is eerder naar huis gegaan maar achteraf nooit in Engeland aangekomen.”
Zijn stem klonk uitgeput. Met moeite kon Iris zijn uitleg volgen.
“Net als mijn zus. Zij ging ook eerder weg en verdween in het niets!” Iris moest haar best doen om niet in tranen uit te barsten.
Ze keek kwaad naar de Fransman, die ging zitten op de enige stoel die in de hal stond. Hij keek naar zijn handen alsof hij ze nog nooit had gezien. Iris kookte. “Vindt u het niet een beetje toevallig, meisjes die zomaar uit uw vakantiehuisjes verdwijnen?” Ze haalde adem om nog iets te zeggen toen Maigret zei: “De gendarmerie heeft maanden gezocht en niets gevonden. Ze denken dat ze gewoon onder een andere naam ergens verder leeft.”
Iris deed enorm haar best hem te begrijpen maar ze miste flarden van zijn uitleg. Toch had ze het belangrijkste wel degelijk gehoord. “Maar mijn zus. Twee keer…vanuit hetzelfde huisje…!”
Trois fois,” fluisterde de man.
“Drie keer?” Vol ongeloof opende ze opnieuw de oude agenda en speurde verder. Maigret knikte. “Vorig jaar, 3 maanden na Rose-Anna, ergens in september, arriveerde Olga Brückner uit Düsseldorf, Duitsland. Ik weet het nog precies. Ze reisde alleen, vertrok na een dag of vier en ik heb haar niet meer gezien. Door haar familie is drie weken later aangifte gedaan van vermissing bij de Gendarmerie. Ze hebben een half jaar intensief gezocht, weer niets gevonden. We dachten bij Rose-Anna en Olga aan een afschuwelijk toeval, iedereen dacht dat, ik denk ook de Gendarmerie! ” Zijn stem klonk wanhopig.
“Nou ik niet monsieur Maigret, er is geen sprake van toeval en eigenlijk weet u dat allang!” schreeuwde Iris woedend, zonder medelijden. Haar ogen schoten vuur. “Morgen ga ik met de Gendarmerie praten. Eens kijken hoe ze op nóg een vermissing reageren!” En ze beende de hal uit, rood van woede en over haar toeren.
In de verte zag ze het bankje bij de fontein en ze huilde daar voor lange tijd tot ze wat rustiger werd en normaal kon denken. Ze besloot de bus te nemen naar de Carrefour, een grote Franse supermarkt, ze had wat boodschappen nodig en het was een welkome afleiding.

De moordenaar  bekeek het meisje van top tot teen vanachter de hoge schappen in de supermarkt. Gisteren kon hij haar niet langdurig bekijken, nu wel. Lange benen, lang haar en lekker licht. Exactement mon type, dacht hij.  
Hij grinnikte wreed om zijn eigen gedachten. Een oude vrouw wierp hem een afkeurende blik toe. Hij grijnsde. Die blikken was hij wel gewend.
Hij trippelde op zijn tenen achter zijn nieuwste slachtoffer aan. Vanavond als het donker werd… Non, pas trop dangereux! Te gevaarlijk! Hij negeerde de waarschuwing in zijn hoofd, hij was toch geen idioot die niet wist waar hij mee bezig was? Ik weet precies wat ik doe.

Terwijl de bus haar terugbracht naar het dorp, dacht ze weer aan haar zus. Er was Maggie hetzelfde overkomen als Rose-Anna en Olga. Dat kon niet anders. Op hun tweede dag had iemand hen iets aangedaan. Dat patroon was zo helder als glas. En ze foeterde weer op de Gendarmerie. Maar ja, jonge toeristen verdwenen vaker en doken dan ergens anders weer op. Ze zuchtte. De bus stopte, ze stapte uit en vroeg aan een voorbijganger de weg naar het politiebureau. Hopelijk hadden ze tijd voor haar want het zou een lang gesprek worden. Even later liep ze het bordes op van een oud monumentaal pand. Ze duwde tegen de zware deur en stapte naar binnen.

De moordenaar bekeek zich al uren in de spiegel en voelde zich bijzonder aantrekkelijk. En het idee om straks haar hals vast te pakken, haar huid onder zijn vingers te voelen en de volledige macht over haar te krijgen liet hem beven van opwinding.  
Vorig jaar was hij overal mee wegekomen. Iedereen had gedacht dat de vrouwen op de vlucht waren voor ex-vriendjes. Een ander leven waren begonnen, iemand waren tegen gekomen…
Alles was een trieste, toevallige samenloop van omstandigheden, in dat huisje 20. Hij lachte schamper. Hij wist wel beter. Als zijn zeemeerminnen dreven ze op de bodem van de golf van Biskaje. Mes sirènes.

3 juli

De volgende morgen sliep Iris lang en werd wakker door de warme zonnestralen in haar gezicht. Ze geeuwde en schoot in haar slippers. Terwijl ze naar de keuken slofte om koffie te zetten zag ze iets glimmen op het vloerkleed bij de bank. Ze pakte het op en bekeek het in het zonlicht. Het was een klein sieraad. En toen zag ze het. Zulke oorbellen droeg Maggie! Maar er kleefde iets aan. Iets vaag rozigs. Ze gaf een kreet van ontzetting toen ze besefte dat het bloed moest zijn, bloed van Maggie!
Misselijk legde ze het kleinood op de tafel en staarde er verdrietig naar. Toen dwong ze zich de oorbel in een plastic zakje te stoppen en legde hem uit het zicht. Vanmiddag had ze een opnieuw een afspraak met de Gendarmerie,  met adjudant Carnot. Ze kon het zakje meteen aan hem geven. Adjudant Carnot had haar direct geloofd: de verdwijning van de jonge vrouwen hield absoluut verband met elkaar.

Die avond keek Iris bij toeval uit het raam omhoog, in de richting van de rotsen. Dat was het moment dat ze een donkere schim zag staan. Het enige wat ze kon was verstard stil staan en staren. Hoe lang stond daar al iemand naar haar te kijken? Het was toch niet waar? Kon hij…kon dit de moordenaar zijn? Kijkt hij naar mij? En was dit zijn werkwijze, vrouwen bespieden vanaf een veilige plek…
Ze voelde zich diep geschokt en raakte door haar verwarde gedachten volledig van streek. De schim verdween echter in het donker en Iris draaide zich zwetend om, terwijl ze bevend naar haar gsm zocht. Ze had een belangrijk telefoontje te plegen.

Het hart van de moordenaar klopte als een bezetene. Die meid had hem gezien! Een enorme woede borrelde in hem omhoog. Vrouwen gooiden altijd roet in het eten! Hij vluchtte de rotsen af, keek of niemand hem zag en verdween. Hij zou terugkomen. Je veux qu'elle, dacht hij. Ik wil haar zo graag!
En het moest dus snel gebeuren, vanavond laat...

Een paar uur hield hij zich schuil, hij kwam zelfs niet in de buurt van het strand. Toen de vroege avond overging in de late sloop hij naar de boulevard. Hij liep zacht door het zand, verdween achter een rots en tuurde vanuit de verte naar huisje 20. Opeens zag hij haar, op het terras en wat hij zag benam hem de adem. Hij verslikte zich in zijn eigen speeksel en hoestte verkrampt en onderdrukt. Dit was de vrouw die hij ruim twee weken geleden al had bezeten! Hij knipperde met zijn ogen. Déjà vu. Dit kan niet. Onmogelijk.
Hij holde een beetje onvoorzichtig naar beneden en bleef staan aan de achterkant van het huisje. Muisstil sloop hij verder. Bij het terras zag hij haar niet meer! Was ze naar binnen gegaan? Les femmes sont imprévisibles! Vrouwen zijn onberekenbaar!
Mopperend liep hij het trapje van het terras op. Het vlijmscherpe mes dat hij in zijn hand onder zijn mouw verborgen hield, leek zijn vingers te branden. Hij zag de schuifpui open staan – waar ben je kreng?en hij keek de woonkamer in, zag de bank, de salontafel… niemand. Ze moest in de slaapkamer zijn.  
Hij liep op scherp. Hij zou haar grijpen, onverwacht, dat voelde voor hem het lekkerst. En hij wilde haar ogen zien als hij het mes gebruikte, haar angst ervaren, haar zweet ruiken, haar radeloosheid voelen.
De moordenaar liep dicht langs de muren zoekend zijn doelwit. Overal brandde licht en toen zag hij haar. La Femme. Ze stond met haar smalle rug naar hem toe, over haar koffer gebogen die open op bed lag. Ze droeg een badjas en slippers, haar lange haren waren nat en glad naar achteren gekamd.
Als een hongerige leeuw dook hij op haar, zijn vingers gespreid over haar mond, zijn elleboogpunt in pijnlijke  druk op haar borstbeen. Zijn rechterhand kwam uit zijn mouw, hij hield het mes als een slager in de aanslag. Seconden vlogen voorbij, toen draaide hij haar om, zijn greep nauwelijks verslappend en hij staarde in de ogen van… un homme?!
En die man werd opeens razendsnel bijgestaan door nog vier andere mannen die hem met een luide militaire kreet vastgrepen voordat hij ook maar iets kon doen. De kleine, magere man, vermomd als Iris, sloeg het mes op de grond. Toen trok hij met een ruk de langharige pruik van zijn hoofd en wierp deze op het bed. Onder de witte badjas droeg hij alleen een boxershort en T-shirt. De moordenaar keek in het harde gezicht van adjudant Carnot.
Hij was overmeesterd en met stomheid geslagen. Comment est-ce possible? Die vraag dreunde door zijn hoofd tot hij de jonge vrouw uit de badkamer zag komen, begeleid door twee politievrouwen. Hij begreep het en voelde vooral ongeloof!
Ze leek als twee druppels water op de vrouw die hij had vermoord. Het moest haar zus zijn. Merde! Hij was erin geluisd.
De vrouw keek hem aan met ogen vol haat. Ze rukte zich los uit de handen van de politievrouwen en liep op de moordenaar van haar zus af.
“Jij vuile, walgelijke klootzak, jij smerige moordenaar! Wat heb je met mijn zus gedaan? Où est-elle, waar is ze?” Hijgend stond ze voor hem en spuugde hem toen onverwacht in zijn gezicht.
Geschokt deinsde de moordenaar achteruit. Dit is werkelijk de grootste vernedering die ik ooit heb ondergaan! dacht hij. Quelle salope! Wat een kreng!
Als een wilde kat dook ze weer op hem af. Ze gilde, klauwde en krabde op hem in. De politieagentes pakten Iris stevig beet. “Wat heb je met m’n zus gedaan?” Maar de moordenaar zei niets, keek haar alleen maar met afschuw aan. Iris zakte op de grond, snikkend, ontgoocheld, compleet kapot.
“Oh Maggie, oh Maggie…lieve Maggie,” snikte ze onophoudelijk.
Voordat de moordenaar naar buiten werd geduwd zag hij zichzelf in de spiegel. Zijn prachtige gezicht bedekt met smerig, stinkend speeksel…
Ontgoocheld liep hij met de Gendarmerie mee richting een klaar staande politieauto. Iris keek hem na tot de auto uit het zicht was verdwenen.

4 juli

Iris nipte van haar thee en klemde haar handen rond de mok. Maggie was dood, al op de tweede dag van haar vakantie. Dood, dood, dood. Ze had geen schijn van kans gehad.
Ze begon weer te huilen en voelde een zachte hand op haar schouder. Ze keek omhoog in het gezicht van de vriendelijke politieagente die het afgelopen 12 uur niet van haar zijde was geweken. Naast haar stond adjudant Carnot en hij zei in langzaam Frans: “Hij heeft de moord op uw zus bekend. Son nom est Richard Kléber en het lijkt erop dat hij al jaren bezig is. Hij is ook verdachte van moorden in het Loiregebied en de Bourgogne, in totaal negen vrouwen!
Iris kon geen woord uitbrengen. Negen, niet normaal meer! Een seriemoordenaar. “Waarom?” fluisterde ze.
De agente ging naast haar zitten. “Het gaat meestal om macht en deze man is ook nog eens ziekelijk narcistisch. We hebben zijn huis doorzocht, daar hangen meer dan honderd spiegels en duizenden foto’s van hemzelf. Ook hebben we enkele persoonlijke bezittingen van zijn slachtoffers gevonden. Misschien zit er iets van uw zus tussen.”
De agente zweeg en toen Iris afgemat knikte zei ze: “We hebben een vermoeden waar Maggie is.” De doffe ogen van Iris werden helder, haar vertrokken mond verzachtte en ze sprong overeind. “Kom, we gaan naar haar toe!” riep ze hard. De agente bleef zitten. “Iris," sprak ze op rustige toon, "Maggie ligt in zee. De moordenaar heeft de plek aangewezen. Er wordt al uren naar haar gezocht!”
Opeens stroomden de tranen weer uit haar ogen, onophoudelijke dikke tranen. Ze is in zee gegooid, weggegooid als een stuk afval, ging het door haar heen. Iris huilde tot haar hele lichaam pijn deed, haar hoofd leek uit elkaar te knallen.
De agente hurkte en nam haar in haar armen. “Ssst, ma petite.”
Ze wiegde Iris als een kind. Even later zag Iris adjudant Carnot op het strand staan. Hij sprak met een politieagent. Haar ogen gleden van hem naar de zee. Hopelijk vonden ze Maggie, ze had recht op een fatsoenlijke begrafenis. En de moordenaar? Ze wist niet of ze ooit op een normale manier over hem kon denken. Misschien als er meer duidelijkheid kwam over zijn daden, zijn motieven en de straf die hij zou krijgen.
Opeens stond adjudant Carnot naast haar. Hij sprak op zachte toon en ze droogde haar tranen. Maggie was gevonden.

©Anke



3 opmerkingen: